09 december 2020

Wandeling door de toekomst

Verhalen over de regio
2120, we zijn een eeuw verder. Staand aan de rand van Fryslân, turend over het wad, kijken dierecoloog Jeroen Onrust en plantenecoloog Henk Jansen tevreden om zich heen.

En naar de grond. Ze zijn van het lage veen, over het droge zand naar het kleilandschap aan de kust gelopen en overal krioelt het van het leven. 

In het zeekleilandschap aan de Waddenzee, waar deze toekomstwandeling ons brengt, is een brede zone ingericht als brak getijdengebied. Tussen land en zee ligt  een brede maar niet heel hoge dijk. Regelmatig komt het zoute water over de dijk en blijft voedselrijk slib achter in de getijdenzone. Dit brakke gebied doet niet alleen dienst als natuurlijke kustverdediging, het is ook uitgegroeid tot een ziltlandbouwgebied. De bodem en alle organismen die daarin leven zijn weer in hun kracht gezet en worden voor de voedselproductie aan het werk gezet. We lopen door een weerbaar landschap dat opgewassen is tegen de extremen van het veranderde klimaat. 

Het is een gevarieerd landschap met verschillende zoet/zout gradiënten en daardoor een interessante flora en fauna. Een groepje flamingo’s slobbert kreeftjes en andere kleine waterdiertjes naar binnen en even verderop duikt een visarend in het water en komt er met een enorme vis in z’n klauwen weer uit. Maar ook de ‘akkers’ tonen een divers beeld. In de terreinen waar het zeewater in en uit mag stromen, staan velden met halofyten zoals Zeekraal en Zulte. In de drogere gebieden die door het oprukkende zoute water wel zijn verzilt, groeien ‘zoete’ gewassen die aanpassingsmechanismen hebben om onder zilte omstandigheden te kunnen leven. We spotten Heen, een soort die een heel breed leefmilieu kent van zout naar zoet, en een plant die een belangrijke bron van zetmeel is.

In dit zoute gebied vinden we amper regenwormen, maar dat is niet erg want andere strooiselafbrekers zoals Kwelderspringers nemen hun rol over. Deze kleine vlokreeftjes gedragen zich net als wormen door ’s nachts naar het oppervlakte te komen om daar op zoek te gaan naar organisch materiaal om op te eten. Overdag graven ze zich in. Al die beweging komt de bodemstructuur ten goede. Door het hoge kalkgehalte van deze bodem is de omzettingssnelheid hoger waardoor voedingsstoffen sneller beschikbaar komen voor de gewassen die boeren hier aan de kust verbouwen.

Door dit rijke zeekleilandschap wandelen we geleidelijk het binnenland in. Steeds verder van de opgehoogde kust naar beneden, het zompige veengebied in. Daar moeten onze laarzen aan. In dit natte weidse landschap genieten we van de kakafonie aan weidevogelgeluiden, waarbij vooral de keffende, schelle alarmroepjes van de Steltkluten die hun kroost fanatiek beschermen, ons opvallen. Op de laagst gelegen plekken passeren we velden met lisdodde, zo typerend voor deze streek. Friese bouwbedrijven onderscheiden zich met isolatiemateriaal uit dit veengebied. Boeren varen daar wel bij en om de Grote lisdodde-cultuur heen is een biodivers landschap gegroeid. De waterbuffels, die we zien plonzen, spelen daarin een belangrijke rol. Hier hebben veel boeren een gemengd bedrijf: ze houden dieren en telen gewassen. Zo is een mengvorm van dierlijke en plantaardige productie ontstaan waarbij de melk uit dit moerassige gebied als ‘Palustrella’ (mozzarella van het moeras) wordt verkocht – een echte Friese specialiteit. 

Dit landschap is rijk aan sloten maar we passeren ook bassins die een karakteristieke paarse kleur tentoonspreiden. Daar groeit een ander interessant gewas met het oog op kringlooplandbouw: Grote kroosvaren (Azolla filiculoides). Dit enorm snel groeiende waterplantje is in staat dankzij een blauwalg in haar bladeren stikstof uit de lucht vast te leggen. En het is een eiwitbron voor het (melk)vee in de plaats van geïmporteerde soja.

Hoe verder we het Lage Midden van Fryslân binnenlopen, hoe opener en natter het landschap wordt. Vroeger werd het van het Drents-Friese keileemplateau afstromende diepe grondwater steeds weggepompt en uiteindelijk via diverse gemalen in de Waddenzee uitgeslagen. Dit kwelwater, dat van uitstekende kwaliteit is, vormt nu weer de motor voor nieuwe veenontwikkeling. Zelfs de regenwormen zijn terug – vooral aan de randen want die kunnen natuurlijk niet leven in gebieden die continu onder water staan. We weten inmiddels veel meer over de afbraak van veengebieden, welke bacteriën daarin een rol spelen en hoe zulke processen de atmosfeer kunnen verzieken. Daarmee is dit Friese veenweidegebied gepromoveerd van een ‘klimaatprobleem’ tot een ‘klimaatoplossing’. 

We zetten koers naar de bosrijke zandgronden. Door het warmere klimaat komen we ook hier nieuwe gewassen tegen. In Twijzel passeren we de noordelijkste wijngaard van Nederland, waar een prima witte wijn wordt gemaakt van zes druivenrassen. We zien onderweg niet alleen een grote diversiteit aan landbouwgewassen, maar ook veel verschillende landbouwhuisdieren. Naast paarden worden ook weer oude robuustere runderrassen gebruikt en varkens worden ingezet bij de grondbewerking en om de groei van onkruid te onderdrukken. De krulstaarten doen het beter dan de machines die door hun gewicht de bodem verdichten.  

We lopen verder langs een perceel dat je eerder zou bestempelen als natuur dan als landbouw, maar dat onderscheid is blijkbaar iets van vroeger. Er staan verschillende soorten bomen, een onderlaag van struiken en daar onder allerlei kruiden. Een groot deel van de plantensoorten in dit voedselbos levert productie, denk aan kersen, hazelnoten, aalbessen, aardperen, etc. Daarnaast staan er ook soorten die veel bestuivende insecten of plaagbestrijdende vogels aantrekken. Hier is een uitgekiend ecosysteem gecreëerd dat op deze zandgrond tot een veel soortenrijkere bodem leidt. En meer nog: dit bos maakt het landschap weerbaarder tegen lange droge periodes. Het verhoogde gehalte aan organische stof in het bos heeft een bufferende werking; het houdt water vast in droge tijden en slaat het op in natte periodes. Dat is mooi want in dit van nature voedselarme landschap op de uitlopers van het Drents-Friese keileemplateau verloopt de opbouw van organische stof van nature langzaam.

In de beekdalen van  de Tjonger, Linde en Boorne komt door het nieuwe waterbeheer, tegenwoordig het kwelwater weer volop aan de oppervlakte. . In de dalen komen daarom nu moerasbossen voor die op de flanken in drogere typen bos overgaan. Zo wordt water in de bovenloop langer vastgehouden en ontlast het de beken bij neerslagpieken. Ook in het landbouwgebied vinden we veel meer bomen dan in 2020. Waar ooit maïs groeide staat nu bos om de uitgeputte bodems weer te verplegen.

Over honderd jaar kan Fryslân er uitzien zoals hiervoor geschetst. Wij liepen in gedachten door een gevarieerd en weerbaar landschap dat de extremen van het veranderde klimaat goed kan opvangen. Het waterbeheer is dan wel heel anders dan nu. Maar het land wordt nog steeds gebruikt en bewerkt door boeren. De gewassen die zij telen, zijn afgestemd op de kracht van de bodem. Daarmee krijgen natuurlijke processen weer meer ruimte.

 

Dit is een artikel uit Noorderbreedte, een journalistieke organisatie die inspireert tot een zorgvuldige omgang met het landschap in Noord-Nederland. Ben je nieuwsgierig geworden? Ook te volgen via noorderbreedte.nl. 

Volgend artikel

Creëer je eigen verhaal!

Koop samenreisticket

Lees een ander artikel

Copyright Arriva 2024

Cookies

Wij gebruiken functionele, analytische en tracking cookies (en daarmee vergelijkbare technieken) om jouw ervaring op onze website te verbeteren en om je van relevante advertenties te voorzien. Klik hier voor meer informatie.