Jelle Zijlstra – Van kind van de crisis tot redder des vaderlands
We hebben aan Jonne Harmsma (Biograaf van Jelle Zijlstra) in het kort het leven van Jelle Zijstra te beschrijven.
Tussen 1952 en 1982 was de Friese econoom Jelle Zijlstra (1918-2001) als minister, premier en president van de Nederlandsche Bank een beeldbepalend bestuurder van ons land. ‘Eén van de werkelijk groten van de naoorlogse politiek’, luidde unaniem het oordeel na Zijlstra’s dood in 2001. De wortels van de succesvolle loopbaan van Jelle Zijlstra lagen op het Friese platteland. In het kleine dorpje Oosterbierum waar hij in 1918 gedurende de laatste maanden van de Eerste Wereldoorlog geboren werd. En in de nabijgelegen stad Harlingen. Dat was namelijk de plek waar Zijlstra als scholier achtereenvolgens de ULO en de HBS bezocht. Als zoon van een kleinschalige handelaar aardappelen en groentes was het vrij opmerkelijk dat Jelle door mocht leren op de Hogere Burger School (HBS). Bovendien wilde zijn eigenlijk dat zijn oudste zoon zo snel mogelijk in de eigen zaak kwam werken. Jelle kon echter heel goed leren en hij had bovendien ambitie. Toen hij in 1935 voor leeftijdsgenoten van de gereformeerde kerk een spreekbeurt moest houden, sprak hij dan ook over het moeilijke vraagstuk van de beroepskeuze. De tijden waren veranderd, vertelde hij. Het was niet langer vanzelfsprekend dat een zoon automatisch het beroep van vader koos. ‘Kenmerkend verschijnsel van deze tijd is wel, dat in alle standen de neiging openbaar wordt, om hoger op te komen.’ Om, zo legde scholier Zijlstra uit, ‘iets anders te doen dan vader deed.’ Aangemoedigd door zijn leraren ging Zijlstra dan ook tegen de wil van zijn vader in. Hij koos zijn eigen weg: verder leren in plaats van werken voor zijn vader. Daarbij ging zijn interesse steeds meer uit naar de economie. Zijlstra’s middelbareschooltijd viel namelijk samen met de grote economische crisis van jaren dertig. De wereldhandel kwam tot stilstand, prijzen van landbouwproducten stortten in en de werkloosheid liep op tot bijna twintig procent van de beroepsbevolking. In Friesland zag Zijlstra het platteland ‘wegzinken in armoede’. Ook in het trotse havenstadje Harlingen sloeg de depressie hard toe. Er liepen nauwelijks schepen meer de haven binnen, de pakhuizen stonden leeg en bedrijven gingen failliet. Het ooit zo welvarende Harlingen werd een stad van ‘winkeliers en werkloozen’. Oog in oog met deze diepingrijpende en langdurige crisis vroeg Zijlstra zich verbaasd af hoe een bloeiende economie zo snel kon verdorren. En waarom stond de overheid machteloos? Waren er geen manieren om het economisch leven weer opgang te brengen? Met deze vragen kon Zijlstra gelukkig terecht bij zijn economiedocent, Engelbert van Hinte. Deze socialistische autodidact was bekend met vernieuwende, in die tijd radicale economische denkbeelden. Er waren wel degelijk manieren waarop de overheid de crisis te lijf kon gaan, aldus Van Hinte. Gewapend met deze innovatieve maar ook controversiële denkbeelden kreeg de jonge scholier steeds meer noten op zijn zang. Zijlstra begon de gangbare opvatting over economie, overheid en geld te wantrouwen. Mateloos ergerde hij zich aan de dominee die zich op basis van Bijbelteksten uitsprak over ingewikkelde economische aangelegenheden.
Leergierig en eigenwijs liet Zijlstra zich niet zomaar de les lezen. Hij ging zijn eigen weg, ook toen hij de HBS afrondde en met een imponerende cijferlijst de grote sprong naar de Randstad waagde. Deze keuze lag in die tijd niet voor de hand, zeker niet voor een jongen van bescheiden komaf zoals Zijlstra. Aangemoedigd door Van Hinte en geholpen door een toelage koos Zijlstra voor Rotterdam waar hij economie kon studeren. Zijn drijfveer was de fascinatie voor de crisis. Als student bouwde Zijlstra tussen 1937 en 1945 in Rotterdam zijn kennis over de economie verder uit. Hij behoorde tot een generatie economen die zich onder invloed van de crisisjaren afkeerden van het oude denken. Oog in oog met de jarenlange neergang was gebleken dat de oude theorieën niet genoeg houvast meer boden. Daardoor ontstond ruimte voor nieuwe ideeën over economie, marktwerking en overheidsingrijpen. Van grote invloed was het werk van de Britse econoom John Maynard Keynes. Zijlstra sprak later over een revolutie. Juist in een recessie moest de overheid meer uitgeven om de motor van de economie van brandstof te voorzien. Omgekeerd zouden overheidsuitgaven in een bloeiperiode beteugeld moeten worden. Voor Zijlstra en andere economiestudenten ging een wereld open. Eerst had het geloof in de zegeningen van de markt afgedaan. Nu had men een theorie in handen waarmee men definitief kon afrekenen met het spook van werkloosheid en recessie. Zijlstra voelde een ‘missionaire ijver’ om de nieuwe ideeën in de praktijk te brengen. Na de oorlog betrad hij met groot zelfvertrouwen de politiek-maatschappelijke arena. Invloed uitoefenen en leiding geven aan de economische politiek, dat was hun ‘zeer bijzondere verantwoordelijkheid’. Het was het begin van veel ophef binnen de behoudende Antirevolutionaire Partij (ARP) waar Zijlstra lid van was, maar ook van een glorieuze carrière, bekroond met het premierschap in 1966. Al die tijd bleef de crisis van de jaren dertig een inspiratiebron voor Zijlstra. Een herhaling van de droeve armoede die hij toen met eigen ogen had aanschouwd moest koste wat kost voorkomen worden.